Als ik dit schrijf zit ik op de trein naar België voor de begrafenis van mijn schoonmoeder. Over enkele uren zal ik Bert voor ‘t eerst in mijn armen sluiten sinds zijn moeder een week geleden stierf en hij een wees werd.
Toen ik weer naar Frankrijk vertrok met de jongens leefde zijn moeder nog. Nu heb ik een man zonder een generatie die boven hem uitsteekt.
Iemand zei tegen Bert: ‘als het een kleine troost mag wezen, je bent nu stamvader geworden’. Ik zie Bert voor me met lange grijze haren, voorovergebogen en met een verrimpeld hand om een houten wandelstok gekneld. En mensen die van heinde en ver naar zijn wijze woorden komen luisteren. Bij Bert zullen dat vooral grapjes zijn met verschillende lagen maar daar zit ook veel mensenkennis in vervat.
Dat vind ik een aangenamer beeld dan ‘de volgende op de wip’ te zijn ook al zijn wij onmiskenbaar en genadeloos een plekje opgeschoven. Wij zijn nu bij die hoogste takken van onze stamboom maar dat geeft onderaan ook weer ruimte voor nieuwe twijgjes met groene blaadjes.
Bert achterlaten bij zijn toen nog levende moeder voelde zo onnatuurlijk. Met elke kilometer die ons verder van elkaar scheidde voelde ik het trekken in mijn buik en mijn hart. Bert bleef achter in dat coconnetje van zijn stervende moeder, waarin de tijd en de wereld stilstaan. En ik reed de wereld van werk en school, van ‘de was en de plas’ binnen. Een wereld vol onbenulligheden maar waar we toch de meeste tijd van ons leven in doorbrengen. Ik voelde me meermaals ontworteld, bengelend tussen die twee werelden.
De drang om me in het nest van familie en vrienden te wentelen was groot. Ik had huidhonger. Ik wilde ons verhaal keer op keer opnieuw kunnen vertellen en als antwoord troostende blikken, woorden en knuffels krijgen zoals alleen je dierbaren dat kunnen. Op die momenten vraag je je ook af of je wel de juiste keuze hebt gemaakt om jaren geleden je heimat te verlaten. Op zoek naar een nieuw leven, naar avontuur, naar iets anders… ja naar wat eigenlijk? En uiteraard was er geen eindhalte of een doel. Dat zit hem in het onderweg zijn. En ik heb altijd gedacht: als ik het niet meer leuk vind dan ga ik gewoon terug. Maar kan dit nu nog wel? Nu dat mijn jongens in Frankrijk wortel hebben geschoten? Is dat moment van ‘gewoon terugkeren’ voorbij? Het lijkt wel alsof onze stamboom door een blikseminslag in tweeën is gespleten en de ene helft in Frankrijk groeit en de andere in België. Uiteraard is onze wereld daardoor ook groter geworden maar soms heb je behoefte aan klein en geborgen.
De kilometers tussen Bert en mij slinken en mijn hart en buik slingeren tussen de spanning van het wederzien en de rust van de nakende compleetheid. Weldra kan ik mijn man weer opsnuiven en zullen we, als een stel roodborstjes, vrolijk fluitend op die hoogste takken van onze stamboom een vreugdedansje opvoeren. Tot grote ergernis van onze pubers die een paar takken lager met hun ogen zullen rollen.
Zoals verschenen op auparleur.be