Op ons vorig werk leefden we te midden een grote eksterfamilie. Ooit was er een kuiken dat ons, ondanks de hevige protesten van zijn ouders, steeds opzocht, met ons mee wandelde, rond onze voeten danste. We jaagden hem weg, niet omdat het niet fijn is zo’n vriendschap met een vogel maar omdat wij een hond en twee katten hebben. Al het geschreeuw ten spijt vinden we hem enkele weken later dood terug. Brando zal het wel niet geweest zijn, die liet de eksters mee van zijn hondenbrokken eten. Het zijn prachtige dieren maar ze houden wel alle andere vogels op een afstand, erg tolerant zijn ze immers niet.
Het was dan ook opvallend, toen we verhuisden, hoeveel andere vogelgeluiden we plots te horen kregen. Elke ochtend liggen we in bed, het raam wagenwijd open en laten we ons rustig wakker maken door het luide vogelgeschal. We verbeelden er vogels en hun levens bij en af en toe doet Bert een poging tot communicatie. Als Bert kwetterend in bed ligt valt buiten alles stil, alsof ze de taal wel herkennen maar door het zware accent de boodschap niet geheel begrijpen. Sommige gaan heel de nacht door, onvermoeibaar blijven ze praten en roepen. Bert en ik zijn vol bewondering voor al die naarstige bezigheid maar wanneer ‘trop’, ‘trop’ is gaat het raam dicht.
Op een ochtend, wanneer wijzelf al gewekt zijn door de vogels, maak ik de jongste wakker. Hij zegt: ‘Grapje! Ik moet helemaal niet naar school vandaag’ en valt onmiddellijk weer in slaap met een diepe glimlach op zijn gezicht. Bert zegt me dat hij de avond ervoor had aangekondigd: ‘Ik ga mama foppen door haar nog niet te zeggen dat ik morgen niet naar school moet’. Ik versta de grap niet zo goed, want het uitslapen hebben wij al lang verleerd maar slapen is de jongste zijn favoriete bezigheid. Soit.
De middelste heeft ondertussen beslist dat hij niet meer naar school moet nu dat zijn ‘conseil de classe’ gepasseerd is. Het schooljaar duurt nog een maand en hij heeft nog enkele examens maar met een score hoger dan het klasgemiddelde vindt hij het welletjes. De sms’en die ik dagelijks krijg over zijn afwezigheid moet ik volgens hem gewoon negeren. Als ik probeer aan te brengen dat het me toch wat vreemd lijkt dat hij een maand eerder aan zijn zomervakantie begint zegt hij ‘je snapt er ook helemaal niets van en neen, ik weet niet hoe ik het je moet uitleggen’.
Omdat ik die ochtend niemand moet aansporen tot beweging, tot tandenpoetsen en tot het kammen van de haren besluit ik een vroege wandeling te maken met de hond. Op het bospad loop ik door rijen met spinnenrag. Het lijkt wel of er tijdens de nacht een soort van collectieve kamikazesprong is gemaakt van de ene naar de andere kant van het bospad. In mijn verbeelding hebben honderden spinnen de afgelopen nacht gezamenlijk beslist een gigantische sprong in het ijle te maken in de hoop de overkant veilig te bereiken. Trokken ze ten strijde? Wilden ze het bos aan de overkant koloniseren? Er voedsel zoeken? Of werden ze gedreven door liefde en lust?
Helemaal in de ban van de wonderen der natuur download ik bij thuiskomst een app om de vogelzang te identificeren. Vol verwachting steek ik mijn telefoon door het raam om dan nogal verrast het resultaat te bekijken. Er blijken helemaal geen 50 vogelsoorten rondom ons te leven. Die dagelijkse concerto’s worden allemaal voortgebracht door één vogel…de nachtegaal!
Ik besef hoeveel ik nog te leren heb over de natuur, een oneindige en fascinerende bron van verwondering. Maar evengoed ook over de wonderen van het puberbrein. Ook een oneindige bron maar dan van een onbegrijpelijke logica.
Zoals verschenen op: auparleur.be