Hier lig ik dan. Op een geïmproviseerde
massagetafel in het clubhuis van mijn werk. Niets zo leuk als vriendinnen
hebben die masseuse zijn als je net je lijf gedurende twee weken Kerst en
Nieuwjaar toch lichtelijk geabimeerd hebt.
En is het door die fragiliteit van het naakt op
tafel te liggen of omdat ik nu eenmaal niet altijd zo goed ben om in ‘het
moment te leven’, maar plots zoeven de beelden van die verbrandde dieren in
Australië achter mijn oogleden. Het schattige Koalabeertje dat het symbool werd
van al het dierlijk leed.
Er is iets dat me raakt in heel dit verhaal:
mensen die hun leven wagen om dieren uit de vlammen te redden en de dieren die
naar de mensen toesnellen om hulp te vragen. Plots zijn we één, het kan dus
toch.
En dan komt de boosheid. Omdat wat er nu gebeurt
in o.a. Australië niet alleen een gevolg is van de klimaatopwarming en de
ontkenning ervan maar ook gaat over o.a. het privatiseren en verkopen van
water. Pure hebzucht en geldgewin. En een totaal gebrek aan lange termijnvisie.
Iets wat de inheemse bevolking wel heeft, maar ja, wie luistert er nu naar
mensen die hun land al duizenden jaren kennen…
‘In het hier en nu blijven Swaane!’ maan ik
mezelf aan.
Ik draai mijn gedachten snel een paar uren terug.
Toen we samen door het bos liepen met boven ons een knalblauwe lucht. Soms
pratend, soms stilzwijgend lieten we ons een beetje verdwalen. ‘Het lijkt wel
lente’ ze ik, ‘Ja’ zei Evi. En we praten over die eerste lentedag waarin alles
bezwangerd lijkt van hoop en mogelijkheden. Die dag dat je voelt dat alles
tegelijk plots wakker schiet en alles een beetje anders is dan de dag ervoor.
En hoe het dan kriebelt in je buik. ‘Een buik vol vlinders’ zegt Evi.
En dat korte gesprekje geeft me hoop. Want een
wezen dat zich door een eerste straal zon op de snuit zo verbonden kan voelen
met de natuur, dat zich een buik vol vlinders kan voorstellen moet toch ook in
staat zijn om mooiere dingen te bedenken en creëren dan al die puinhopen. Dat zou
toch moeten lukken, niet?