De wetten van de Jungle

Dit artikel verscheen op 10 september 2015 in CHARLIE MAGAZINE.

Afgelopen weekend daalden Thiery en ik de bergen van de Ardèche af met een volle camionette en aanhangwagen om ons aan te sluiten bij het event ‘We gaan naar Calais en nemen mee…’, een burgerinitiatief uit België dat heel veel mensen op de been had gebracht, ook hier in de Ardèche. Uiteindelijk zou ik een heel ander parcours volgen maar daar was ik me toen, die vrijdagochtend om vijf uur in het pikkedonker, totaal nog niet van bewust.

Thiery werkte vier jaren geleden voor Médecins du Monde in de kampen van Calais en omstreken. Een betere reisgezel kan ik me dus niet wensen. Ik vraag hem de oren van het hoofd tijdens de elf uur durende rit naar daar. Maar niets had me kunnen voorbereiden op wat ik in Calais te zien zou krijgen…

Omstreeks vijf uur arriveren we aan het kamp van Calais. Daar is de bedeling van goederen reeds in volle gang. Het is chaotisch en met momenten angstaanjagend. Het lijkt eerder op een plundering: mensen rennen in het rond, trekken aan portieren, duiken in koffers, hier en daar is wat geduw en getrek. Wanneer wij de ingang van het kamp naderen, stormen er vluchtelingen op ons af die op de aanhangwagen proberen te klimmen. Vlug maken wij rechtsomkeer en besluiten het op een andere manier aan te pakken.

We bellen een contact van Thiery, Jean. Jean en zijn familie zijn rasechte ‘cht’i’, zoals de lokale bevolking van Calais wordt genoemd. We worden er met open armen ontvangen door drie generaties die onder hetzelfde dak wonen. We stockeren er onze spullen en schuiven mee aan tafel. De verhalen die ik die avond te horen krijg, gaan mijn verbeelding te boven.
Je kan mensen die op de vlucht zijn voor oorlog of armoede niet tegenhouden.

Al van in het begin helpt iedereen binnen deze familie de vluchtelingen. Het vluchtelingenprobleem in Calais is namelijk geen recent fenomeen. Al meer dan tien jaar is dit het kritieke punt om de overzet naar Engeland te wagen maar ook tijdens de tweede oorlog was dit een belangrijk transitiepunt. De echte problemen begonnen pas toen de Franse regering besloot om in 2002 het legale opvangcentrum Sangatte te sluiten. Vanuit het naïeve idee ‘als we de vluchtelingen niet meer helpen, zullen ze ook niet meer komen’. Maar je kan mensen die op de vlucht zijn voor oorlog of armoede niet tegenhouden. Met als gevolg dat er overal in en rondom Calais ‘squats’ ontstonden. Kleine kampen van vluchtelingen die zich moesten beredderen en afhingen van de vrijgevigheid van de lokale bevolking.

Naast het huis van Jean bevindt zich een groot parkeerterrein voor camions waar zich tot voor kort zo’n squat bevond. Het begon met een klein gebaar: de moeder van Jean vulde flessen en bidons met water en zette die naast het parkeerterrein neer. De dag erop stonden die er leeg terug. Gaandeweg werd er ook voedsel en kleding neergezet. En tijdens de winter hout. En dekens. En speelgoed voor de kleinsten. En nu, zoveel jaren verder, werken Jean en zijn broer elke dag in het kamp (naast hun dagjob) en kennen het als hun broekzak. Ze bouwen huisjes, ze repareren fietsen, ze delen voedsel en kleding uit en hebben nauwe contacten met de vele ‘passeurs’. Dat laatste is een noodzakelijk kwaad, maar de enige manier om dingen gedaan te krijgen. De kinderen verzamelen op school kleding, oude telefoons en andere zaken en sorteren dat thuis. De vluchtelingen weten dat ze altijd bij deze familie terecht kunnen: voor wat eten, een bed voor een nacht, hulp met hun papieren of een gesprek. Een grote pot met snoep staat in het midden van de tafel. “Sommige vluchtelingen hebben nog nooit een ‘bonbon’ gegeten en die gelukzalige gezichten van een kauwend en smakkend jochie verwarmen mijn hart”, vertelt de moeder van Jean me met een vette knipoog.

De volgende ochtend neemt Jean ons mee op sleeptouw in het kamp van Calais. Op het eerste zicht zie je een grote massa vluchtelingen maar eigenlijk zijn dat tientallen kleine communities met aan het hoofd een chef, vaak een ‘passeur’. En het zijn niet alleen Syrische vluchtelingen die je hier aantreft, maar ook Afghanen, Koerden, Eritreërs, Soedanezen, Ethiopiërs, Iraniërs, Irakezen, Oekraïners, Kosovaren, Vietnamezen… Voordien kampeerden deze verschillende nationaliteiten afzonderlijk en verspreid over Calais maar enkele maanden geleden besliste het gemeentebestuur van Calais om de vluchtelingen samen te drijven, op deze plek naast de autostrade. Net op het moment dat de vluchtelingenstroom begint toe te nemen en de overzetpunten strenger bewaakt worden. Nu wonen al die nationaliteiten gedwongen samen en het aantal neemt dagelijks toe. Waren er voordien zo’n 500 vluchtelingen dan is dat de dag van vandaag al meer dan 4000. Iedereen die we passeren groet ons: “Salaam! Bonjour! Hello! Welcome!”

Wat je ziet is een stad die zich ontwikkelt binnen een stad. Mensen beginnen zichzelf te organiseren. Tussen het vuil en de gammele tenten verrezen al een tiental restaurantjes en winkeltjes, een school, een bibliotheek, een kerk en een moskee.

Maar in deze ‘jungle’ heerst de wet van de sterkste. Omdat deze mensen in een uitzichtloze situatie zitten en de Franse en Engelse regeringen hun ogen sluiten, is dit een ideale plek voor criminelen om mensen uit te buiten.

Mensen die uit pure noodzaak hun land moeten verlaten, betalen daar dikwijls grof geld voor aan mensensmokkelaars. Vervolgens leggen ze duizenden kilometers af in mensonterende en ronduit gevaarlijke omstandigheden. En als ze in Calais belanden, worden ze aan hun lot overgelaten en vallen ze opnieuw ten prooi aan malafide personen. Wie aan de overkant wil geraken kan niet zonder een ‘passeur’. Je betaalt 100 euro per persoon voor een poging. En als je in een camion of in een container geraakt, moet je daar minimum nog eens 500 euro per persoon voor ophoesten. Dat verklaart meteen ook waarom sommige mensen al na een dag weg zijn, terwijl anderen er maanden over doen.

Ook hier is er geen rechte lijn tussen ‘goed’ en ‘kwaad’. Velen worden passeur om zo zelf genoeg geld te verdienen om de overtocht te kunnen maken. Als je iets wil regelen in het kamp moet je met de chefs of passeurs onderhandelen. Maar zij zorgen op hun beurt ook voor een zekere rust binnen het kamp, lossen conflicten op, nemen zwakkeren onder hun hoede. En de echte maffia wonen niet in het kamp maar komen af en toe met hun sjieke BMW het geld cashen op het terrein.

En zo ontstaan er absurde situaties. In één van de Soedanese communities is een Pakistaan de grote chef. Amal, een klein, schriel mannetje, heeft zo’n dertig reusachtige Soedanezen onder zijn ‘bevoegdheid’.

Of je hebt ‘singeur’ een Afgaan die zich al jaren voordoet als een gek en de hele dag luidkeels loopt te zingen. Totdat Jean beseft dat hij helemaal niet gek is, maar dat dat zijn dekmantel is om zonder problemen jaren in het kamp te blijven rondhangen als passeur.

We drinken thee bij Azmin. Dat hij talent heeft, zie je aan zijn huisje dat in de hoogte is gebouwd met uitzicht over het kamp. Een prachtige houten constructie, mét schuifdeur en hangslot en de binnenkant is geïsoleerd met een dikke stof vol witte sterren. Een chef, maar wel eentje die zich ontfermd heeft over een gehandicapte jongen die hier alleen is aangemeerd.

De overzet is en blijft gevaarlijk. Waar je vroeger nog op eigen houtje een poging kon wagen is dat met de metershoge hekken, de politiebewaking en technologisch snufjes zoals een CO2 detector, niet meer mogelijk. Vluchtelingen oefenen met plastieken zakken over hun hoofd om zo lang mogelijk hun adem in te houden. Moeders vragen verdovende medicatie voor hun baby’s zodat deze geen lawaai zouden maken. De mensen die gewond door het kamp strompelen hebben er een mislukte poging opzitten.

“‘s Nachts is het hier erg gevaarlijk”, vertelt Adam, die samen met vier andere jonge mensen een Ethiopisch restaurantje runt. En dat is het ook. ‘s Nachts vloeit de drank rijkelijk, drugs kan je hier op elke ‘straathoek’ vinden en de prostitutie tiert welig.

De politie komt nooit in het kamp. Als er een situatie uit de hand loopt, dragen de vluchtelingen zelf de gewonden naar de rand van het kamp.

We passeren een Iraans gezin. Grootvader, moeder, vader en een klein meisje. Ik geef haar een rode ballon en wat potloden. De moeder bedankt me met tranen in de ogen en een hand op het hart. Het kleine meisje kijkt verwonderd naar de rode ballon. Ik kan alleen maar hopen dat ze hier zo snel mogelijk weggeraken. Dit is geen plek voor kinderen. Voor niemand.

Alle vluchtelingen in Calais zijn afhankelijk van de enkele organisaties die er werkzaam zijn. Zo zijn er Médecins du Monde, Salaam, L’Auberge des Migrants, No Border en enkele kleinere verenigingen aan het werk. Vele van deze organisaties zijn opgestart vanuit Calais, als burgerinitiatief, omdat de lokale bevolking de situatie van de vluchtelingen, waar zij dagelijks mee geconfronteerd wordt, niet meer kon aanzien. Zij proberen allemaal met de beste wil van de wereld deze uit zijn voegen barstende situatie onder controle te houden maar er is niet genoeg voedsel, niet voldoende kleding, niet voldoende slaapplek, niet voldoende sanitair. Ik ontmoet veel gepassioneerde maar ook uitgebluste mensen. Mensen die het beu zijn om te vechten tegen een regering die weigert aan haar plichten te voldoen. Mensen die de dagelijkse miserie niet meer aankunnen. Ik verneem het verhaal van een dokter die op de gevaarlijkste plaatsen ter wereld had gewerkt maar een burn-out kreeg in Calais.

Daarom is het werk dat Jean en zijn familie hier verrichten ook zo belangrijk. Er blijft toch een soort afstand tussen de verenigingen die na de werkuren terug huiswaarts keren en in de weekends vaak afwezig zijn. Jean leeft bijna in het kamp en heeft het vertrouwen van velen gewonnen. Hij kan daardoor aan touwtjes trekken om explosieve situaties weer recht te trekken. Zo vertelt hij me een verhaal over hoe hij acht huisjes had gebouwd voor een groep Ethiopiërs. De volgende dag waren deze allemaal platgebrand. “Jaloezie!”, briest hij. Hij is vervolgens met de jaloerse chef gaan praten en kreeg hem zo ver dat hij samen met de concurrerende community de handen in mekaar sloeg. Samen pootten ze in een recordtijd 22 huisjes neer.

Na een lange dag in het kamp ben ik duizelig van de indrukken en emoties. Om in de sfeer te blijven, gaan we eten in een kebabzaak in het centrum van Calais. Zowel binnen als buiten staan tientallen Syrische jongeren, druk communicerend met het thuisfront. Zij kamperen in de naburige straten en parken. Misschien kennen ze de jungle niet? Misschien willen ze er niet naartoe? Of hopen ze hier heel snel weg te geraken? Een blonde vrouw werkt zich in het zweet om al de bestellingen rond te krijgen en wriemelt zich tussen al die bellende en sms’ende mensen. Gratis internet, een plek om je gsm op te laden en eten ‘zoals thuis’ doen hier wonderen voor de plaatselijke economie. Zoveel is duidelijk. We schuiven ergens aan. De jongeman is hier vier uur geleden gearriveerd. Hij gaat vannacht meteen een poging wagen. Hij toont ons een foto van zijn vrouw en twee kleine kindjes. Zij zitten in een vluchtelingenkamp in Libanon. Hij hoopt ze snel weer te zien. Plots veren ze allemaal recht en verdwijnen de nacht in. Wij wuiven en roepen hen na: “Good luck and take care!”

Voor we weer huiswaarts keren, wil Thiery me nog een kamp laten zien in de buurt van Dunkerque. Dat wordt ons door velen afgeraden. Het is zondagmiddag en omdat er dan geen vrijwilligers zijn, is het dé dag voor de passeurs om mensen op te laden. Passeurs houden niet van pottenkijkers, dat spreekt voor zich. “En tegenwoordig hebben ze ook wapens”, zucht de Algerijnse Faroud die al vijf jaar in de kampen werkt. Hijzelf durft niet mee te gaan maar houdt de wacht aan de ingang.

Een klein meisje rent op ons af: “Hello! Hungry! Hungry!” Haar Iraanse moeder vertelt ons dat er vandaag geen voedselbedeling is geweest. We hebben bewust niets meegenomen om een volkstoeloop te vermijden maar het breekt mijn hart om dat kleine meisje teleur te moeten stellen. Vervolgens worden we bijna van de weg gereden door een auto die met een rotvaart en slippende banden het kamp uitrijdt.

Waarschijnlijk een gestolen wagen, volgeladen met wanhopige mensen. Mensen die hopen dat ze na vandaag eindelijk weer een veilig leven kunnen leiden.

En ik hoop dat vurig met hen mee.

 

2 replies on “ De wetten van de Jungle ”
  1. Niemand kiest ervoor om in deze omstandigheden terecht te komen, zoveel is toch wel duidelijk.
    Waarom is er dan zoveel onbegrip voor deze mensen die gedreven door wanhoop er al een helse tocht hebben opzitten en alleen maar hopen op overleven, wat menselijke warmte en de kans tot een nieuwe start???
    Mooi werk Swaane en zoals gewoonlijk mooi verwoord!
    Merci,
    Gert

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.