Vlees, het kan ook anders

Vlees, het kan ook anders

 

Aan die heerlijke entrecote of dat gegrilde varkenslapje op je bord gaat vaak een boel ellende vooraf. Voor de dieren toch. Swaane zoekt naar een manier om vlees te kunnen eten zonder schuldgevoel.

 

 

Mijn verhouding met vlees is nooit vanzelfsprekend geweest.

 

Als kind zou ik een moord begaan hebben voor worstjes, spaghetti bolognaise of voor de steak met verse frietjes die mijn vader zo nu en dan klaarmaakte. De link tussen mijn bord en de dieren die hiervoor geslacht moesten worden was nog niet gelegd. Sociale media bestonden nog niet, dus gruwelijke beelden of filmpjes waren me vreemd. Vegetariërs waren vooral ‘geitenwollensokkenfreaks’ die op de koop toe macrobiotisch aten. Met
andere woorden: een rariteit.

 

De wreedheid die gepaard gaat met het verhandelen van beesten voor de slacht, kon ik tijdens mijn tienerjaren wel elke woensdag aanschouwen als we voorbij de
Veemarkt liepen richting station Gent Dampoort. De onrust en het gegil van beesten in paniek vergeet je als zestienjarige nooit meer. Beesten die uitbraken en dan publiekelijk halfdood werden geklopt. Beesten die zichzelf verhingen tussen de stalen hekken in een poging tot ontsnappen. Een kalf dat me bloedend aankeek met één oog uit zijn oogkas bungelend. Meermaals kwam ik misselijk thuis. Toch lukte het me telkens een knop om te draaien als ik een lapje vlees naar binnen smulde.

 

Maar ik begon me pas echt vragen te stellen toen ik de massa’s vlees zag die wij dagelijks bereidden voor de klanten van ons restaurant dat mijn man en ik in 2004 waren gestart. Toen werden de dieren nog ter plaatse, in de Slachthuislaan, geslacht, en ging ik aan de zij-ingang wachten op mijn bestelling. Ik kon de slachters aan het werk zien in hun witte pakken. Net gekeelde, nog na-
spartelende koeien waar het bloed nog uit gutste werden zonder pardon opengesneden. Aan de voorkant werden de beesten na een helse rit afgeladen en de doodskamers ingedreven en ik stond aan de andere kant te wachten op mijn verse beefsteaks waar je geen beest meer in kon herkennen. Het vlees van de menukaart halen was echter ondenkbaar, dat zou ons geruïneerd hebben. In de beginperiode hadden we zo goed als geen vegetarische gerechten op de kaart, daar was toen amper vraag naar. Maar het schuldgevoel bleef en groeide.

 

Mijn oudste zoon was amper vier jaar oud toen hij naar de worst op zijn vork keek en me vroeg: ‘Vanwaar komt vlees, mama?’

‘Euhm, van een varken.’

 

‘Deed het dan geen pijn als ze dat varken moesten doodmaken? En was er dan veel bloed?’

 

Toen ik dat beaamde, besloot hij resoluut geen vlees meer te eten. Dat heeft hij als klein ventje jaren volgehouden tot hij met trillende lip vroeg of het nu echt verschrikkelijk zou zijn als hij enkele balletjes uit de
tomatensoep zou opeten. Ook bij hem was de complexe relatie met vlees een feit. We besloten thuis enkel nog bio vlees te eten. Dat was niet alleen gezonder maar het stilde ook mijn schuldgevoel.

 

Afgelopen zomer kwam er ons op vakantie in het zuiden, tijdens een late avondwandeling, een straffe ammoniakgeur tegemoet. Dat bleek van een grote varkenskwekerij wat verderop te komen. We liepen langs enkele betonnen barakken met kleine raampjes. Een groot hek eromheen en een boze hond verhinderde ons om dichterbij te komen. We konden enkel het aanhoudend geschreeuw horen. Dit zijn dus de moderne hyperkwekerijen, aan het oog onttrokken. Deze varkens leven op enkele vierkante meters, zeugen liggen gedwongen neer zodat ze de biggen voortdurend kunnen zogen. De enige keer dat deze varkens het buitenlicht zullen zien, is wanneer ze opgeladen worden voor het slachthuis. De barakken
deden me denken aan een uitroeiingskamp.

 

Niet lang daarna kreeg ik het boek van Jonathan Safran Foer ‘Dieren eten’ in handen. Het maakte alles nog complexer. Foer stelt in zijn boek immers ook de biologische vleesindustrie aan de kaak. De levenskwaliteit van deze beesten laat ook geregeld te wensen over. Dikwijls krijgen ze maar enkele luttele centimeters meer plaats om hun leven op te slijten. Of dieren die in ‘buitenlucht’ opgroeien kan ook gewoon betekenen dat er een groter raam in de barakken staat.

 

Ik zat met zoveel vragen en vroeg me af hoeveel mensen op de hoogte zijn van wat er voorafgaat aan die heerlijke entrecote of het gegrilde varkenslapje op hun bord. En zouden er nu echt geen alternatieven bestaan?

 

Vlees volledig bannen thuis is geen optie. Mijn vier mannen zijn nu eenmaal echte carnivoren en na twee vegetarische maaltijden op rij beginnen ze al te mopperen. Zo begint mijn zoektocht naar ‘juist vlees’.

 

Hier in de Ardèche zijn er nog veel veeboeren die op kleine schaal werken. Rijk zullen ze er nooit van worden maar het gaat hen om het principe. Ze willen de beesten een goed leven schenken, ze willen gezonde beesten, ze zijn tegen massaproductie die altijd ten kosten gaat van de levenskwaliteit van een beest en ze willen lokaal werken. Ze kennen hun beesten door en door. Kennen het karakter. Praten ertegen en de kinderen geven hen namen. Deze beesten leven voornamelijk buiten en worden ’s winters gevoerd met hooi van het land. Ze zijn een onderdeel van het boerengezin.

 

Als melkkoeien bevallen, mogen de kalfjes bij de moeder blijven tot ze haar melk niet meer nodig hebben, in tegenstelling tot de meeste melkkoeien van wie het kalf enkele uren na de geboorte al wordt weggenomen. Pas als die natuurlijke cyclus afgerond is, worden ze opnieuw gemolken.

 

Maar ook hier komt er een moment dat jonge stieren afgevoerd moeten worden. Er is immers geen plaats en vraag om hen een lang leven te gunnen. Zo zijn we een keer gaan helpen om enkele jonge stieren op te laden. De jonge boerin liep al dagen triestig en slechtgezind rond. Maar ze probeerde de beesten zo rustig mogelijk in haar aanhangwagen te krijgen, we lokten ze met vers gras en nadien kregen ze nog veel streeltjes en zachte woorden. Het blijft hartverscheurend om zulke twee jonge beesten met grote vragende ogen door te spleten naar buiten te zien kijken. Maar hun leven tot dan is in ieder geval veel beter geweest dan dat van elk ander dier waarvan we de overblijfselen in de supermarkt tegenkomen. Twee dagen later kon je bij de jonge boerin per vijf kilo vers vlees afhalen. Daar hebben we lang van gegeten en ook telkens aan die kalfjes gedacht. Maar het voelde toch beter aan.

 

De traditie wil dat er in februari, wanneer het niet meer te erg vriest maar nog net genoeg, er op elke boerderij een varken wordt geslacht. Je krijgt dan van overal de vraag om te komen helpen. Een slachter komt ter plaatse en nadien zijn er vele helpende handen nodig om het beest te verwerken. We moeten daar niet onnozel over doen, die beesten hebben pijn als ze geslacht worden. En het is geen pretje voor het oog, noch voor het oor.

 

Natuurlijk ben ik voorstander van verdoofd slachten. Hoe minder leed hoe beter. Maar de kwaliteit van het leven voorafgaand aan de slacht is voor mij even belangrijk.

 

Deze varkens hebben een geweldig leven gehad. Ze hebben lekker buiten geleefd, werden gevoed met gras, groenteafval en kastanjes. Als ze biggen hebben, krijgen ze de tijd die nodig is om ze te laten opgroeien.

 

Eenmaal geslacht wordt elk stukje van hun lijf verwerkt. Echt niets wordt weggegooid. Slachtafval kennen ze hier niet. Het bloed wordt opgevangen en onmiddellijk verwerkt tot bloedworst. Het beest wordt ontbeend en de stukken vlees uitgedeeld en ingevroren. En van de laatste restjes, ingewanden, oren en staart incluis wordt een grote ‘cassoulet’ gemaakt die dan samen wordt genuttigd als het werk gedaan is. En van één volwassen beest, dat tot tweehonderd kilo vlees kan opleveren, kan een familie erg lang in zijn eigen vleesonderhoud voorzien.

 

Het moet anders kunnen, en niet alleen bij ons in de Ardèche. Ook in België. Stel dat je een varken of een koe koopt bij de plaatselijke boerderij. Je betaalt de boer om die beesten goed en wel groot te brengen. Dieren die veel tijd buiten mogen doorbrengen, gezond voedsel krijgen en niet letterlijk en figuurlijk worden uitgemolken. Dieren die aaitjes krijgen van de boer en de boerin. En als hun tijd gekomen is, worden ze rustig naar het slachthuis gevoerd. Daar verdoofd geslacht. En nadien kan jij je vlees ophalen.

 

Beest tevreden. Boer tevreden. Consument tevreden.

Want ik ben niet naïef. Ik weet dat de mens altijd vlees zal blijven eten. Daarvoor ken ik genoeg ‘rasechte vleeseters’ in mijn omgeving. Mijn jongste zoon als übercarnivoor voorop. Maar met die wetenschap kunnen we ons ook afvragen of het niet op een andere manier kan. Als ik barbecuepakketten zie liggen aan zes euro voor één kilo vlees dan draait mijn maag om. Het zijn dezelfde vragen die we ons moeten stellen als we aan ‘goedkope kleding’ denken – Primark – of aan goedkope diensten zoals Amazon. Uiteindelijk is er altijd iemand die voor die drang naar ‘steeds goedkoper’ de prijs betaalt.

 

We kunnen misschien de vleesconsumptie niet uitroeien, maar we kunnen er wel voor zorgen dat de dieren die we eten een mooi leven hebben gehad en dat we daarvoor gerust meer, ja zelfs veel meer, moeten
betalen.

(Zoals verschenen in Charlie Bookzine nr2, najaar 2015)

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.