Ik heb er zo naar uitgekeken, die eerste schooldag in Frankrijk. Eindelijk weer wat meer tijd voor mezelf. Meer structuur in onze dagen. De kinderen die zich de Franse taal zullen toe-eigenen en vriendschappen zullen sluiten. Een nieuwe wereld die zal opengaan.
De jongens zijn er klaar voor. Ze zijn leergierig. De vakantie heeft nu wel lang genoeg geduurd. Vol ijver ben ik maanden geleden begonnen aan thuis-, of beter, caravanonderwijs. Gewapend met tips en lesmateriaal van Fons’ (7) juf in Antwerpen en stapels zelf verzameld didactische spullen. Maar het draait uit op één groot fiasco. Met toenemende regelmaat weigert Fons met gekruiste armen en stijf opeen geperste lippen ook maar iets te doen van wat ik hem opdraag. Dat levert steevast hysterische taferelen op waarbij ik hem straf met nog een uur extra letters schrijven en waarbij hij als antwoord zijn pennenzak door de camping laat vliegen. Jules (5) hoeft helemaal geen les te krijgen maar wil absoluut meedoen. Die extra aandacht vindt hij geweldig en de krachtmeting tussen zijn oudste broer en mezelf hilarisch. Terwijl ik Fons toeroep dat hij de tafel van 2 heel de avond mag opzeggen als hij nu niet onmiddellijk die pennenzak gaat zoeken, roept Jules ‘Haha mama, vanaf nu noem ik je juffrouw Knakworst en ik ga je met een katapult bekogelen!’ Er schiet een prop mijn richting uit. Vanuit mijn ooghoek zie ik Gust (2) gevaarlijk dicht de rivier naderen waarna ik zijn richting uit spurt en gillend Bert (dé man) toeroep dat ik er schoon genoeg van heb om ‘alles zelf te moeten doen’. Sussend belooft Bert dat hij vanaf nu een poging zal wagen. Maar succesvol is dat thuisonderwijs voor ons nooit geworden. Hoog tijd dat de professionals het overnemen.
Enkele weken geleden zijn we de jongens gaan inschrijven in het kleine dorpsschooltje naast de kerk. Geen lange wachttijden of rijen ouders. Geen voorbereidend gesprek, toelichting of rondleiding. Een rondje handjes schudden en de twee juffen van de school kribbelen de namen van onze jongens op een papiertje. Dat is het dan. Wanneer het nieuwe schooljaar van start zal gaan is nog niet helemaal duidelijk. Ze zullen een papiertje uithangen in het dorp. Ergens in september, dat wel.
Totaal onvoorbereid is het dan plots de laatste avond van de lange vakantie. Ik bedenk me te laat dat we helemaal geen boekentassen, noch pennenzakken hebben. Maar geen nood: een rugzak en handtas worden leeg gekieperd en ik vis ergens wat stylo’s van tussen het speelgoed. Dat moet volstaan voor de eerste dagen.
De jongens blijven er verbazingwekkend rustig onder. Bij mij stijgt de spanning per minuut. Plots ben ik niet meer zo zeker of dit wel een goed plan is. Hadden we dit niet beter moeten voorbereiden? Wij gooien onze jongens zomaar voor de leeuwen. Had ik niet moeten vragen of ik de eerste dagen mee naar de klas mag komen? Ze spreken per slot van rekening geen woord Frans. Al zijn ze er zelf helemaal gerust in dat ze met ‘bonjour’, ‘merci’ en een resem scheldwoorden hun plan wel zullen trekken.
En wat als de schoolmethodes in dit kleine afgelegen dorp nog middeleeuws blijken te zijn? Woelend lig ik bed en zie ik de uren voorbij glijden. Ik zie mijn jongens gepest worden omwille van hun rode haren. Ik zie de juf in een heks veranderen die met een regel de kinderen tot bloeden toe op hun vingers slaat, ze huilend aan hun oren over de speelplaats sleurt. Ik zie een klas vol pestkoppen die mijn zonen uitlachen omdat ze niets begrijpen van wat er tegen hen gezegd wordt…
De ochtend breekt aan. Ik heb geen oog dichtgedaan en voel me de slechtste moeder ter wereld die haar kinderen moedwillig naar de slachtbank leidt, hen aan hun lot overlaat. Zijzelf zijn uitgelaten als dartele lammetjes. ‘Ze hebben geen idee van wat er boven hun hoofd hangt’, denk ik stilletjes en probeer zo normaal mogelijk te doen.
Tijdens de vijf minuten die we in de wagen afleggen tot aan de school spreek ik hen op licht paniekerige toon toe: dat als ze naar de wc moeten, ze gewoon ‘toilet’ moeten zeggen, dat het hetzelfde woord is in het Frans. En dat als ze dorst hebben ze ‘soif’ moeten zeggen. Ze moeten het vijf keer herhalen terwijl ze half uit de ramen hangen en naar de boeren zwaaien. En dat ‘mama’ overal ter wereld hetzelfde is. ‘Jaaaaa mama, het is al goed’, zuchten ze.
Ik denk dat ik ze net iets te hard kus en knuffel voor ze de klas in verdwijnen. En de juf moet me met slechts lichte maar wel kordate aandrang de klas uitschuiven. Ik denk ook dat het niet normaal is dat je een half uur later nog doet of je hun jasjes goed hangt in de gang. Maar pas dan kan ik vertrekken.
En terwijl ik van al die rust zou moeten genieten is mijn gemoed zwaar beladen en heb ik een slecht geweten. Ik vind niets om me af te leiden. Nooit eerder kropen de minuten zo stroperig traag voorbij. Nooit tevoren stond ik zo vroeg aan de schoolpoort.
Als de deur openzwaait stormen er 34 kindjes het dorpsplein op. De hele school. En tussen al dat uitgelaten geweld herken ik mijn jongens. Lachend en gelukkig. In het voorbij rennen, roept Jules me toe: ‘Hey mama, al die kinderen spreken Nederlands, die begrijpen perfect wat ik bedoel!’ en zoef, weg zijn ze. Om met hun nieuwe Franse vriendjes in het Vlaams Nozières onveilig te maken.
Zoals verschenen in Charlie 2015.