Zwoele zomer

Wat een zwoele zomer. De dagen versmelten in elkaar. Werken, table d’hôtes organiseren, vrienden en familie op bezoek, feestje hier, etentje daar. De krekels die tjirpen hun achterpoten van hun lijf, het water dat je drinkt zweet je ter plekke weer uit en de rosé heeft nu zijn beste smaak. De kinderen die nog minder ritme hebben en vooral ’s nachts leven. En wij wisselen hard werken af met lome momenten aan de rivier. En we hebben het genot van een siësta ontdekt. Neen, wij zijn niet op vakantie maar nu we een normaler werkritme hebben, voelen we ons eindelijk als ‘goden in Frankrijk’.

Ik trek ook rond als ‘chef nomade’, beland in de Luberon en heb er de tijd van mijn leven. Als je 17 vrouwen bijeenbrengt, kan dat vonken geven of oeverloos veel zusterliefde. Ik kook mijn hart uit mijn lijf en neem deel aan de stage waar ik kan. Wat mooi om telkens weer en van zo dichtbij groei en transformatie te mogen aanschouwen. Het maakt me nederig en mijn hart gloeit en groeit. En als we daar met z’n allen onze rokken en jurken laten flapperen in de wind omdat ook onze ‘punanis’ aan verkoeling toe zijn, voel ik me zo vrouwelijk, zo vrij en tegelijk zo sterk verbonden en ik weet: dit werk wil ik mijn hele leven blijven doen, alsof al het andere in het niets valt.

Maar ook zwoele zomers hebben donkere wolken. Bert krijgt telefoon dat zijn jeugdvriendin, en eerste liefde, Rebecca gestorven is. Als er net een korst gegroeid is op de wonde van het verlies van je moeder, dan is zo’n nieuws alsof die korst op je hart er met één ruk wordt afgescheurd. De tranen vloeien, eindelijk. Want als je Bert en mij op een spectrum zou moeten plaatsen, dan zit Bert in de hoek van ‘we houden de potjes met emoties liefst zo stevig mogelijk dicht’ en zit ik op het andere uiterste; want als er nog maar iets mijn snaren doet trillen dan stromen de tranen en geloof me, dat gebeurt steeds vaker met het verstrijken van de jaren.

Alle mannen hier in huis durven ondertussen gretig gebruik te maken van het excuus ‘hey, maar wij zijn Janssen’s, wat kunnen wij daaraan doen?’ als ze een vervelende vraag ontwijken, de verjaardag van hun moeder vergeten of de vele stiltes aan tafel willen verklaren. Maar nu ze Bert zo triest zien, slaan ze hun grote, slungelachtige armen om hem heen en past Bert er perfect tussen. En dan zijn woorden overbodig.

Bert vertrekt voor een laatste groet. Ik denk aan het cassetje dat hij na de dood van zijn moeder terugvond, een monoloog van een jong Bertje, met een nog hoge stem. Het ontroerde me diep en ik zag hem druk rondlopen op het schoolplein, kastanjes in ontvangst nemend, want wie aan hem genoeg betaalde mocht binnen in zijn kamp gebouwd van bakstenen, takken en bladeren. Ik was vijf jaren jonger dus hij gunde me geen blik maar vanuit een hoekje op de speelplaats keek ik hoe hij op een muurtje zat met wiebelende benen, met Rebecca steeds aan zijn zijde. Een soort elfje leek ze wel. Het meisje dat nooit stoer moest doen, zich uitdagend moest kleden of luid moest roepen om gezien te worden.

En Bert rijdt kilometers naar het noordelijk gelegen België en legt kilometers af in zijn herinneringen. Alsof, wanneer Rebecca stierf, zij nog snel wat dekseltjes van potjes haalde zodat beelden, woorden en gevoelens naar buiten kunnen vliegen. Want dat doen vrienden voor elkaar, elkaar helpen, zelfs over de dood heen.

Zoals verschenen op auparleur.be

Foto: Louise van Gend

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.