‘Heb jij ooit met je handtas iemand geslagen?’ vraagt Gust, die met mijn blauw handtasje gevaarlijk in het rond zwiert. Ik moet even nadenken en begin dan te gniffelen, ‘ja één keer.’
Ik moet begin twintig geweest zijn toen ik, op weg naar mijn werk in Brussel, in slaap viel op de trein. Wanneer ik wakker werd reden we aan hoge snelheid door een sneeuwlandschap. Met een schok besefte ik dat we al lang voorbij Brussel waren en door de Ardennen vlogen. De coupé was leeg, de lichten gedoofd. Ik stond recht en rende naar de volgende coupé en de volgende en een tweede schok volgde: deze trein is verlaten. Ik nam mijn gsm maar had geen bereik en nog maar 3% batterij die je toen nog niet kon opladen op de trein. Het was de dag voor de herfstvakantie en ik zag voor me hoe deze trein naar een hangar zou gebracht worden en ik van honger, dorst en koude zou omkomen. Maar wat mij het meest beangstigde was dat ik net een paar dagen voordien een waarschuwing had gekregen van mijn baas: als je nog één keer te laat bent dan moet je niet meer komen. In paniek rende ik tot aan de besturingscabine maar die deur was hermetisch afgesloten en mijn geroep en gebonk overstemde de luide motor niet. In een vlaag van blinde paniek trok ik aan de noodrem en werd met een klap tegen de muur geworpen door de plotse stilstand van de trein. De deuren gingen automatisch open en toen ik op het spoor sprong zag ik de machinist met een verbaasde blik uit zijn cabine klimmen. In een vlaag van ontlading, paniek en razernij rende ik met mijn handtas in de aanslag op hem af. Hij verweerde zich en probeerde me te kalmeren met ‘du calme madam, du calme’ terwijl ik schreeuwde dat hij onmiddellijk terug naar Brussel moest keren omdat ik anders mijn werk zou kwijtraken. Uitgeraasd stond ik hijgend voor hem en legde hij me uit dat hij me bij het volgende station zou afzetten en dat ik van daar de trein kon terugnemen naar Brussel, dat hij zijn trein niet kon omkeren, neen. En niet via een deur maar via een trap aan de buitenkant klom ik mee in zijn cabine en pas wanneer hij me een tas met thee uit zijn thermos aanbood besefte ik wat ik eigenlijk gedaan had: waarschijnlijk lag nu het hele treinnetwerk tussen Brussel, Luik en Namen plat. Bij het volgende station kreeg ik het benauwd bij het zien van een delegatie treinpersoneel in kostuum op het perron. Maar toen ik met mijn handtas weer uit de cabine was geklauterd gaven ze me een treinticket retour. De trein naar Brussel stond te wachten aan de overkant en ik werd bedolven onder de excuses en goede dag wensen. Nog steeds weet ik niet of ze nu schrik van me hadden of dat zij in de fout waren omdat ze de trein niet hadden gecontroleerd bij de eindhalte. En mijn toenmalige baas zei: ‘dit is zo’n waanzinnig verhaal dat ik je wel moet geloven’ en ik mocht blijven.
Gust draait met zijn ogen ‘Jezus mama’, maar ik zie dat hij hiervan geniet. De Jeanne d’Arc in zijn moeder heeft hij wel al eens meer mogen aanschouwen maar dit is toch wel een stoerder verhaal dan een roepende moeder omdat de afwas wederom naast en niet in het afwasmachien zit.
‘Ben ik nu rustiger dan vroeger?’ vraag ik aan Bert. En ik zie aan zijn houding dat hij dit een strikvraag vindt, zo’n vraag waarvan mijn reactie op zijn antwoord alle kanten kan opgaan. Zoals wanneer ik vraag welke jurk ik moet aantrekken, dan breekt bij Bert ook altijd het koud zweet uit.
‘Je bent nu veel rustiger’ zegt Bert. ‘Vroeger ging jij als een stormram op je doel af. Je ging gewoon niet in discussie met jou’. ‘Oh’ zeg ik, ‘echt?’ Ik kan het amper geloven want ik kijk terug op mezelf als zo’n moederfiguur met een groot hart en ik vind van mezelf dat ik nu regelmatig een kort lontje heb. Iets met die dalende oestrogenen, weet u nog? Stomme regeltjes, machomannen achter het stuur en megalomane, domme, narcistische wereldleiders jagen me tegenwoordig in geen tijd de kast op. En ik denk aan de winkelbediende in de supermarkt bij wie ik me nog steeds wil gaan excuseren want zij beslist ten slotte niet zelf dat er in je selfscan mandje maar 20 artikelen mogen, toch?
En die momenten dat ik in de keuken sta te vloeken omdat ik voor de duizendste keer kip met broccoli en puree maak omdat iedereen dat lust en ik geen gezeur wil aan tafel. Dan begin ik uit te rekenen hoeveel keren ik de afgelopen 20 jaren al gekookt heb, bedden opgemaakt, kleren gewassen, afwasmachines ingeladen, toiletbrillen afgekuist, excuses gekriebeld in agenda’s en gevraagd heb om tanden te poetsen. Daar wordt een mens dus niet vrolijk van als uw oestrogeen gehalte daalt.
Maar dat kan ook in een fractie van een seconde draaien. Ik luister naar de podcast ‘Nest’ van Anke Van Meer over pleegzorg. Daarin is een anekdote van vrijwilligers die met baby’tjes gaan knuffelen in ziekenhuizen die anders niet geknuffeld worden. Dat raakt mijn gevoelige snaar en de tranen rollen over mijn wangen en mijn hart en lijf stromen over van moedergevoelens. Met een laatste snik zeg ik tegen Bert: ‘ik ga baby’s knuffelen in de ziekenhuizen van Antwerpen tijdens mijn volgend bezoek’. ‘Top plan,’ zegt Bert, ‘volgens mij schiet je oestrogeen gehalte dan onmiddellijk weer de hoogte in, wie weet schiet zelfs je melkproductie weer in gang’ voegt hij er nog breed lachend aan toe. Ik blijf een beetje verward achter met dat laatste beeld maar ik beslis vooral dit: ik ga op de trein naar Antwerpen vooral mijn handtas netjes onder mijn arm gekneld houden.
Zoals verschenen op: auparleur.be