Wanneer we op een zaterdag heel vroeg worden wakker gebeld weten we onmiddellijk dat het geen goed nieuws is. “Of we zo snel mogelijk naar België kunnen terugkeren?” vraagt de hoofdverpleegster ons. Voor Jozef, de vader van Bert, is zijn strijd, die al bij voorbaat verloren was, bijna ten einde. Hij is door de medische mallemolen gehaald maar blijkt ‘een hopeloos geval’. Dat niets meer kan baten hadden Bert en ik al veel eerder kunnen voorspellen. Ten tijde van de diagnose al. Maar Jozef heeft zich aan elk medisch strohalmpje vastgeklampt. Voor hem ging het allemaal veel te snel. Hij is dan ook het type man dat tijd nodig heeft om de dingen te laten bezinken. En op negen maanden tijd uw doodsvonnis verwerkt krijgen, tja, wie kan dat eigenlijk wel?
Enkele weken voordien kreeg hij nog een laatste ‘afscheidspil’. Een experimenteel medicijn met een opdracht erbij: als je nog iets wilt doen met je leven, is het nu het moment. Dit medicijn zou hem net genoeg kracht geven om de komende weken nog in leven te blijven. Jozef twijfelde geen seconde: “Ik wil mijn zoon in Frankrijk bezoeken. Ik wil op de grond staan waar mijn zoon zijn huis gaat bouwen. Ik wil met eigen ogen kunnen zien waar mijn kleinzonen nu leven en zullen opgroeien.” En zo geschiedde.
Nu rijden wij naar hem. Een rit van duizend kilometer, vol verdriet en ongeduld. Angstig voor de aanstormende dood. Voor het lijden van een dierbare. En we zijn bang voor wat komen gaat. Want geen van ons beiden werd ooit van zo dichtbij met het einde geconfronteerd.
Net op tijd komen we aan in het ziekenhuis. Geplaagd door een cocktail van ongeloof, ontzetting en morfine is de chaos in het hoofd van Jozef compleet. Hij wil weg. Uit dat bed met die te strakke lakens. Uit die kamer met dat felle licht. Weg uit het ziekenhuis met al die vreemde mensen en geuren. Hij wil naar huis. Hij is op de loop voor de dood die met rasse schreden nadert. Het gaat allemaal zo snel. Voor hem en voor ons. De zoon die zijn vader draagt en wiegt. Het is een pijnlijk maar ook zeer ontroerend schouwspel. En ik hoor mezelf slaapliedjes zingen in een poging de doodsangst te sussen, liedjes die ik de avond ervoor nog voor mijn jongste zong. De cirkel des levens is rond.
Bert wijkt niet van zijn vaders zijde maar op een onbewaakt moment, tijdens een kleine plaspauze, knijpt Jozef ertussen uit. Omdat Jozef nu eenmaal tot de laatste snik doet wat hij zelf wil. En zo moet het ook. Sterven zoals je geleefd hebt.
En daarna is er enkel die onnoemelijke stilte die een dode uitdraagt en de ontreddering van zij die achterblijven. De wonden moeten gelikt worden en genezen. En dat heeft vooral heel veel tijd nodig. Want ‘nooit meer’ is wel heel definitief en valt erg moeilijk te behappen.
Maar enige rust wordt ons niet gegund. Nog geen drie maanden later volgt er weer een telefoontje. Met aansluitend opnieuw een helse rit van meer dan 1000 kilometer. Maar nu met het besef dat mensen zich verdomd hard kunnen verzetten tegen hun nakende einde. En dat zelfs de stoersten onder ons tijdens het uur van de waarheid kunnen huilen om hun moeder. En hoe snel een lichaam afkoelt en onnatuurlijk hard wordt. En dat een gelaat bijna onherkenbaar wordt als het definitief stilvalt. En nu is mijn vader aan de beurt…
Maar sterven doe je zoals je geboren bent en geleefd hebt. Elk mens heeft een ander einde. Mijn vader kiest zelf wanneer hij sterft. En waar. En hoe. Hij heeft geen woorden meer maar zijn ogen spreken boekdelen. Vingers die allemaal op elkaar gelijken verstrengelen zich. Lijven liggen dicht tegen elkaar aangedrukt in het eigen bed. Eén groot nest. Herinneringen worden opgehaald. ‘Papa, weet je nog toen…?’ Zijn ogen glunderen. Een bulderlach als één van zijn vele kleinzonen op zijn buik blaast. Tranen omdat we weten dat het heel binnenkort nooit meer zoals nu zal zijn. Tijd die verwrongen wordt. Het gaat allemaal veel te snel. Maar ook tergend traag.
Mijn hart klopt als een bezetene, mijn keel is toegeknepen. Met beide handen omklem ik zijn voet en ik zwaai. ‘Tot snel, papi’, zeg ik nog. En weg is hij.
Jozef rijdt met ons mee terug naar Frankrijk. Mijn schoonvader in een blik, stevig tussen mijn voeten geklemd. Want in de koffer naast de hond en tussen de valiezen leek ons zo oneerbiedig. En op de achterbank bij zijn kleinkinderen leek ons wat ondoordacht. Je mag er niet aan denken dat tijdens de één of andere trek-en-duw partij, Opa plots als een grijs stoflaagje de hele wagen bedekt.
En op een stormachtige dag met felle rukwinden laten we Jozef vrij. De wind blaast hem met een prachtige boog rond Bert. Een laatste omarming tussen vader en zoon. En zoef! Daar vliegt hij de vallei in. Op weg naar de eeuwige jachtvelden.
Van Jozef draag ik ‘s winters de dikke sokken die hij in het ziekenhuis droeg op het moment dat de dood, aangekondigd door steeds kouder wordende ledematen, zijn lijf binnentrad. En een lederen ceintuur die steeds een gaatje strakker werd gespannen naarmate zijn lijf steeds verder werd uitgeteerd.
Van mijn vader heb ik een doos kleren. Maar die opendoen lukt me nog steeds niet. De geur van zijn kleding katapulteert mij terug in de tijd. Toen er nog geen grote tak van onze familieboom was afgezaagd. Naar tijden waarin ik als klein meisje troost vond in zijn grote armen die me van de grond tilden. Mijn grote held die zo sappig verhalen kon voorlezen. Met zijn aanstekelijke bulderlach waar je niet aan kon weerstaan. Mijn vader die zo gepassioneerd kon spreken over de dingen. Maar ook heel stil en aandachtig kon luisteren. Die me met bezorgde blik en wijze woorden bijstond als ik de draad in mijn leven even kwijt was. De frons op zijn voorhoofd tijdens het schrijven en het ijsberen tussen het typen door. Hoe ontroerd hij was telkens als hij één van zijn kersverse kleinzonen in zijn armen hield. Hoe hij, ondanks zijn dikwijls vele zorgen, overal schoonheid kon zien. Mijn vader die zo van het leven hield.
Ik kan het niet beter zeggen dan met de woorden van mijn vader zelf:
“Het wordt nooit meer zoals vroeger, maar dat geeft vleugels aan de herinnering.” (Dirk Lauwaert)
Jozef Janssen (1947 – 2013)
Dirk Lauwaert (1944 – 2013)
Mijn vader schreef een tekst over zijn ziekte: “De niet meer gezonde man”. Deze tekst is te lezen op de website van De Witte Raaf.
(Zoals verschenen in Charlie😉