Camper horror

Vandaag begint Toussaint, de Franse herfstvakantie, en het is erg lang geleden dat wij de werkvloer verlaten hebben om echt op vakantie te gaan. Toch spelen we op veilig dit jaar en trekken naar ons huis op de berg.

Ooit was het anders, toen ik nog geloofde in de Instagram sprookjes van families die met het hele gezin en huisdieren in hun camper de prachtigste plekjes ontdekken en daarvan de mooiste foto’s delen. Ik dacht toen: dat kunnen wij ook!

Maar wat een gezellige en wondermooie familievakantie moest worden kan ik beter omschrijven als één grote nachtmerrie. Nu, ik moet niet overdrijven, uiteraard waren er ook leuke momenten, maar nooit of te nimmer krijg je mij nog in zo’n mobile-home.

Het begint al zeer avontuurlijk als we, enkele uren voor vertrek, drastisch van koers moeten veranderen. Onze bestemming Portugal, waar je nog wild kan kamperen, blijkt gebukt te gaan onder een storm met hoge rukwinden en er wordt een enorme regenval voorspeld. We draaien de camper dus van richting en rijden de andere kant op. Nieuw plan: Italië, Slovenië, Kroatië en eindhalte Montenegro. Flexibiliteit hoort bij een avontuurlijke reis, toch? En we hebben geen vast plan, we hebben alle tijd van de wereld en we zijn met z’n allen samen, de hond erbij, en dat is het enige dat echt telt, nietwaar?

De vrouw bij het verhuurbedrijf laat zich tijdens de bezichtiging ontvallen dat we ons niet te veel zorgen moeten maken over een vlekje hier of daar want dat dit de camper zijn laatste rit zal zijn. Maar ook deze rode vlag negeer ik volkomen want ik zie Bert en mezelf al met een glas lokale wijn in de hand, elkaar wat verliefde blikken toewerpen op een strand in Montenegro. Dit alles rond een kampvuur waar de jongens met stralende gezichten en een grote glimlach in de weer zijn met marshmallows.

We rijden dus snel naar huis om de kinderen, de hond en onze ‘plancha’ op te halen, want op die bakplaat ga ik elke dag de heerlijkste dingen roosteren met op de achtergrond telkens een zonsondergang in duizend kleuren terwijl Bert mij een zelfgeschreven serenade brengt op zijn gitaar.

Een beetje teleurgesteld stellen we vast dat de middelste zoon nog steeds ligt te slapen en zijn deur op slot heeft gedaan. Ook de twee andere jongens hebben nog niets ingepakt en staan nog op slow motion stand. Enkel de hond is heel enthousiast als hij ziet dat zijn nest in de camper wordt gesleept en hij dus niet alleen wordt achtergelaten.

Bert en ik beginnen aan het tetrix spel om al onze bagage in de ruimtes van de camper te krijgen, die toch kleiner en onpraktischer blijkt uit te vallen. De fiets om ’s ochtends mee naar de bakker te gaan, de opblaasbare draak en de helft van de gezelschapspelletjes moeten we achterlaten. Twee kinderen zijn ondertussen al het mobiele huis binnen getjokt maar zijn meteen in hun nieuwe bed gaan liggen. Bij de vraag of ze misschien even kunnen helpen, trekken ze enkel een wenkbrauw op en laten ze een diepe zucht op ons los. Van nummer drie nog geen teken van leven dus dat wordt nog een ander paar mouwen. Na twee uur onderhandelen achter een gesloten deur waarbij Bert nog net niet de deur heeft geforceerd, komt hij alsnog naar buiten nadat we hem beloofd hebben ‘dat hij enkel in de camper moet komen en aan geen enkele stomme activiteit van ons moet deelnemen’. Wisten wij veel dat een puberbrein zo’n uitspraken heel letterlijk neemt en hij effectief de camper nooit zal verlaten.

De verloren tijd van tijdens het inpakken en het mobiliseren van de jeugd halen we nooit meer in. Daarbij vliegt in de eerste bocht de besteklade uit zijn rails, die Bert met een snelbinder weliswaar weer weet vast te sjorren maar waarvan wij plots begrijpen waarom die in de besteklade ligt. Door de stress van dit nieuwe avontuur en de angst voor die gevaarlijke besteklade die boven hem uittorent, laat de hond het ene na het andere salvo stinkende scheten dus moeten we met de ramen open rijden ook al is het druilerig en koud. Het enige voordeel van het helse lawaai dat die rijdende camper maakt, waarbij het lijkt of alles op elk moment uit elkaar zal trillen, is dat we het gezeur van de jongens niet horen, die klagen dat ze hoofdpijn krijgen van al dat lawaai, misselijk worden van de stinkscheten van de hond en Jules die zijn vakantiemantra in gang zet: ik zei toch dat het een k*t-vakantie zou worden?’

Die eerste dag geraken we nog niet eens de grens met Italië over en stranden we op een parkeerplaats voor een appartementsgebouw. De parking met zeezicht voor campers blijkt vorige zomer tijdens een storm te zijn weggespoeld maar niemand heeft de moeite genomen dit online aan te passen. Ondertussen is het veel te donker en koud om de ‘plancha’ ergens onderaan uit de koffer te vissen dus gaan we in dit uitgestorven dorpje op zoek naar iets om te eten. We moeten met twee hongerige tieners veel te ver stappen om uiteindelijk voldoening te nemen met een pizza met kartonnen bodem en een glas wijn dat naar azijn ruikt. Terug in de camper ben ik jaloers op de geur van de noedels van de middelste zoon, die met zijn rug naar ons ligt en doet alsof hij slaapt om geen woorden te moeten uitwisselen.

Ik laat het allemaal niet aan mijn hart komen. ‘Morgen een nieuwe dag!’ denk ik optimistisch en Bert en ik kruipen in de claustrofobische ruimte boven de twee voorste stoelen, waar de geuren van de hond en de noedels zich geconcentreerd hebben maar waar het raampje niet meer opengaat, omdat we na een eerste poging het hendeltje al vast hebben.

Bij de eerste lichtstralen laten Bert en ik ons stram lijf naar beneden zakken en is het manoeuvreren tussen kleding, schoenen, rondslingerend bestek, de hond en het half weggezakt bed van Jules, die op de dichtgevouwen eettafel in het midden slaapt en die het duidelijk begeven heeft. Maar deze scheefgezakte puber slaapt onverstoord verder en Bert en ik genieten van de korte rust die we samen hebben. We besluiten om onze ochtendkoffie te drinken in Italië dus het trillende gevaarte zet zich weer in beweging en zo ook het gezeur op de achterbanken.

Even is er hoop als we een plek vinden naast een meer aan de rand van een leuk dorpje. Dit uitzicht doet ook de jongens herleven en twee van de drie wagen zich zelfs, geeuwend en zichzelf uitstrekkend, naar buiten. Niet veel later wordt de rust alweer verstoord. Niet alleen valt de complete douchecabine in elkaar net wanneer de middelste zich wilt verfrissen maar tegelijk staat ook de carabinieri plots voor onze neus die druk gesticulerend aangeeft dat we o-n-m-i-d-d-e-l-l-i-j-k moeten vertrekken.

Ergens tussen de parkeerplek waar het krioelt van de ratten maar ‘met uitzicht op Venetië’, het zoveelste kastje dat het begeeft en zijn inhoud door de camper spuugt en de repetitieve klaagzang van de jongens: ‘wanneer gaan wij naar huis?’ breekt er iets in mij. Met ondertussen zwarte kringen onder mijn ogen van het slechte slapen zeg ik die ochtend tegen Bert: ik wil NU naar huis! Bert prevelt zacht: ‘het einddoel van dit avontuur is toch Montenegro…?’ maar na één oogopslag van mijn vermoedelijk erg woeste blik steekt hij de sleutel in het stopcontact en rijden we met de voet non-stop op het gaspedaal weer naar huis.

En soms heeft het zijn voordelen om wat dramatisch uit de hoek te komen want als ik dreigend naar voren leun op de balie en tegen de dame van het verhuurbedrijf zeg dat ik een trauma voor campers heb opgelopen de afgelopen week, krijgen we de tweede week huurgeld gewoon terugbetaald.

Van dat geld gaan Bert en ik, zonder kinderen en zonder hond, naar Nice en boeken we een kamer met een kingsize bed want we moeten absoluut bekomen van deze spookachtige vakantie.

Dus dit jaar gaan wij gewoon naar ‘onze thuis’. En ik zal Bert wel zwoel aankijken terwijl ik naast de kachel zit met een tas thee in mijn hand, met op de achtergrond enkel het geritsel van de zakjes marshmallows die de kinderen stilletjes in hun bed verorberen.

Zoals verschenen op: auparleur.be

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.