THUIS.

Een huis is nooit ‘zomaar’ een huis. En al zeker niet als je het helemaal zelf bouwt.

Een huis is een levend wezen. En neemt de energie over van de mensen die het gebouwd hebben. Voor ons huis zijn dat tientallen werkmensen en vrijwilligers geweest. Gecreëerd en gedragen door zovelen handen, dit huis zit vol liefde en dat voel je.

Een thuis neemt de vorm aan van diegene die het bewonen. Hoe het aangekleed wordt maar ook welke sfeer die er hangt. Tijdelijke bewoners schrijven in het ‘Livre d’Or’ dat ons huis een mooie ziel heeft. En dat het uitzicht spectaculair is. Ja wij hebben geen televisie nodig, wij hebben immers een levend schilderij. Uren kan je mijmerend in de verte staren. Of je vergaapt je aan de impressionante sterrenhemel. Als het huis boven ‘la mer de nuages’ uittorent waan je je als één van de goden. Soms kruipen de wolken de berg op en trekken zotte snoeten voor het raam. Of de donder doet de vensters trillen in hun kader. Maar dan kruip je naast de kachel, het kloppend hart in het midden van het huis.

In sommige woningen voel je alle verhalen die aan de muren kleven. ‘Dit huis heeft veel geschiedenis’ zeggen we dan. Onze jonge woning heeft al veel plezier gekend. Een kindje uit het dorp noemt het ‘la maison de la musique’. Er begint zich stilaan een mooie patine op de vloer te vormen van alle danspasjes.

‘De muren hebben oren’, bij ons is dat letterlijk zo: ik boetseerde een oor dat Bert in de muur verwerkte. Kinderen maar ook volwassenen fluisteren het huis van alles toe. Ons huis draagt vele geheimpjes mee.

Soms heeft een huis duistere kantjes. Als kind was ik heel erg bang van het tussenstuk in het huis van mijn kindertijd, daar waar je een splitsing had tussen de zwarte trap links om naar boven te gaan of de oranje trap rechts die naar de badkamer leidde. Ik rende als een gek de ene of de andere kant uit. Je kon niet blijven stilstaan en twijfelen in dat donkere middenstuk. Als ik een nachtmerrie had en huilend naar beneden afdaalde, bevroor ik steevast voor die zwarte trap. Alsof ik, als ik die zwarte trap zou afdalen, zou worden opgezogen in het duister. Ik wachtte tot één van mijn ouders hun handen onder mijn oksels plaatste en me optilde op hun heup. Dan kwam de rust vanzelf terug en kon ik vanop een veilige hoogte het donkere kwade gat in ons huis aanschouwen. Ik zag hoe de gapend mond tussen die twee trappen zich met veel gemor weer dichtvouwde, want als er een volwassene was, dan werden die dingen onzichtbaar. In ons huis op de berg heb ik nog geen duistere kantjes ontdekt. Het is er open en licht.

En dan vloeit er een traan als je het huis na een jaar van afwezigheid weer in je armen kan sluiten. Wanneer je alle details weer opnieuw ontdekt zoals je bij een geliefde je vingers over het lichaam laat glijden. Bert zegt dat het tranen van geluk zijn. Maar in dat jaar afwezigheid is er natuurlijk heel veel gebeurd. Je moet het huis nu vertellen dat niemand van je ouders het ooit in zijn afgewerkte glorie zal aanschouwen. Maar we beloven dat we rondom bomen gaan planten. Voor alle mensen die ons reeds verlaten hebben of voor diegene die we nu al willen vereeuwigen. Zo kan het huis elke dag wakend neerkijken op alle kruinen in dat bos van geliefden en fluistert het iedereen toe: alles komt goed.

Zoals verschenen op auparleur.be

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.