Haar ogen priemen doorheen het kleine scherm mijn hart binnen. Zwartomlijnde ogen die droevig staan. Dat ze niet meer wilt leven. Dat is al langer zo maar het blijven heftige woorden om te verteren. Zeker als ze zachtjes worden uitgesproken door een 17 jarig meisje wiens armen ondertussen een heel relief vertonen. Nog nooit voelde ik hoe beperkt woorden zijn. ‘Hoe gaat het? Wat heb je vandaag gedaan? Wat nu je zwakte is wordt ooit je kracht. De pubertijd is een kutperiode maar er komt altijd zonneschijn na regen’, ketsen af op de muren van haar klein kamertje waar ze nu geparkeerd staat. Want jammerlijk genoeg is zij een toonvoorbeeld van de schrijnende toestanden in de jeugdzorg en -psychiatrie. Haar ouders voorbij de wanhoop. Maar ook een groep mensen die zich herenigt om, waar het kan, het juk af en toe eens over te nemen. Mijn hart bloedt. Regelmatig dwalen mijn gedachten af en denk ik aan dat kleine blonde meisje dat vroeger op mijn schoot kroop en Gust zo jaloers kon maken dat hij ooit eens in haar bil beet. Vervolgens kropen ze samen weer in het nest van de hond en waren het twee miauwende katjes die ik een bakje melk moest brengen. Een een kommetje chips, want dat was volgens hen het lievelingseten van kleine katjes.
Dat mijn middelste zoon, na enkel met zijn tenen wat gedipt te hebben in zijn universitaire studie, ondertussen alweer thuiswoont lijkt zo banaal als je beseft in welk onmetelijk zwart gat je kind terecht kan komen. Maar aan de enorme zucht die hij slaagt als we de sleutel van zijn studentenkamer teruggeven besef ik dat er achter die ongenaakbare façade van hem er ook heel veel druk op de ketel moet hebben gestaan. Ik probeer me altijd bewust te zijn van de verwachtingen die in mij huizen. Van de angsten en prestatiedruk die ik heb overgeërfd. Maar patronen zijn sluw en voor ik het zelf goed en wel doorheb vuur ik de ene na de andere vraag op hem af. En kom ik aandraven met een actieplan. Een plan B. Dat hij niets meer met scholen te maken wilt hebben, zegt hij met hoge stem terwijl hij de deur van zijn kamer achter zich sluit en pas dagen later weer met mij wilt praten. Sindsdien is mijn mantra: vertrouwen en verbondenheid.
En het lag compleet in de lijn der verwachtingen dat de jongste zich meteen aan de kar van het sabbatjaar van zijn broer zou vastklampen. ‘Alles wat we leren is zo stom. Ik weet echt niet wat ik daar zit te doen. Vanaf welke leeftijd mag je gaan werken? De leerkracht heeft gezegd dat de studies die ik nu volg voor mensen zijn die erna gaan studeren maar dat ga ik echt niet doen hoor. Tot hoelang moet je naar school gaan in België?’ Ik antwoord dat ik akkoord ben dat het schoolsysteem in Frankrijk voor velen achterhaald is. Dat ik weet dat zijn brein anders werkt en hij dus anders leert. En dat daar amper rekening mee wordt gehouden. Maar dat ik toch zou willen dat hij nog enkele jaren verder doet. En ik haal zijn vrienden aan, want dat is volgens mij nog het enige waarvoor hij zich ‘s morgens uit bed sleept. En gelukkig is dat voor nu nog een gedegen argument en beïndigen we dit gesprek in harmonie.
Enkele dagen later vertrekken Bert en ik voor het traditionele verjaardagsfeest van mijn zoetste Billie naar Noord-Frankrijk. Duizend kilometers heen en duizend kilometers terug met een dag vol kado’s, taart met kaarsjes, knuffels, pret en liefde ertussenin. Gust, de jongste maakt van de gelegenheid gebruik om die vrienden van hem uit te nodigen. Voor een Halloween party. Dat vertelde hij me niet direct maar hij toonde ineens veel interesse voor de tuinkamer van Fons die leeg is sinds diens vertrek naar Parijs. ‘Ik ga Fons zijn kamer niet gebruiken want die staat vol met werkgerief van papa en het ruikt er raar. Ze kunnen ook in jullie bed slapen’. Mijn verbijstering gaat aan hem voorbij want hij kijkt ondertussen wat er nog in de ijskast ligt. Als ik aanhaal dat ik het niet zo’n fijn idee vind dat er twee onbekende 15 jarige jongemannen in mijn bed gaan slapen, verzucht hij: ‘mama, maak je niet druk. Wij gaan sowieso niet veel slapen’. En dan gniffelt hij: ‘en alsof jij dat zou voelen als er iemand in je bed heeft geslapen.’ Als ik vraag of ik snel nog wat eten in huis moet halen, want wat er nu is is slechts voor twee personen en voor het hele weekend, ‘Wat pizza’s ofzo?, is zijn antwoord: ‘niet nodig. Iedereen heeft tegenwoordig ‘food restrictions’ geen kaas, geen vlees, en ik denk dat wij met al dat snoep niet veel honger meer gaan hebben.’ ‘Ah gaan jullie ook snoepjes ophalen dan? Zonder verkleding?’ ‘Toch wel, ik heb voldoende legerkostuums voor iedereen.’ Mijn brein gaat ondertussen alle kanten uit en ik voel een zekere beklemming ter hoogte van het borstbeen. Maar ik houd me in en binnensmonds chant ik: ‘vertrouwen en verbondenheid. Vertrouwen en verbondenheid. Vertrouwen en verbondenheid.’