Er heerst chaos en paniek in ons huis nu blijkt dat we geen zakjes met nat katteneten meer op voorraad hebben. Er resten enkel nog van die voor de katten ‘verschrikkelijk vieze niet te vreten droge brokjes’, weet u wel? Voor de duidelijkheid: de ontreddering speelt zich af bij de katten, maar indirect dus ook bij ons. Drie jengelende katten volgen me door het huis en janken alsof hun leven ervan afhangt. Belle tikt me ‘s nachts om de haverklap wakker met haar misvormde voorpoot. Als ik één oog optil staar ik in twee uitpuilende gele oogjes met opengesperde pupillen op nog geen twee centimeter van mijn gezicht. Ze zet bij de eerste trilling van mijn ooglid een klaagzang van jewelste in. Als ik denk dat ik er met wat droogvoer en streeltjes vanaf ga komen, denk ik fout en ze bijt furieus en met grote colère in mijn hand.
Dat natvoer zit dan wel vol met smaakversterkers en andere rotzooi maar blijft toch handiger dan vers vlees afkoken. En voor de stokoude, bijna tandeloze Winnie is zo’n zakje natvoer makkelijk binnen te slurpen. Maar o wee als je zonder valt. Niet alleen mensen maar ook dieren worden ‘hangry’ en net zoals bij mensen vermoed ik dat de vrouwelijke reactie hierop toch net iets vinniger is.
Strooi daar nog wat puberale kattenhormonen overheen en je hebt de perfecte explosieve cocktail. En ik die dacht dat ik de ergste pubermomenten achter de rug had. Weeral fout gedacht. Belle die zelfs zonder voorpootjes de gordijnen ruïneert tijdens haar vliegen- en wespenjacht. Die, nu ze niet meer bang is voor wat geblaas of een corrigerende tik van de oudsten, hen het bloed van onder de klauwen haalt en hen naar buiten drijft. Die zonder gène de hond zijn nest inpalmt en hij die ons met een blik van machteloosheid om hulp smeekt. Mijn armen zien eruit alsof ik me door een doornenbos heb moeten manoeuvreren en elk kledingstuk is nu gerafeld. Dankzij Belle is alles in huis mooi versierd met loshangende draadjes. En is ons maandelijks budget voor kabels en oortjes met 500% gestegen.
Het staat in zo’n schril contrast met mijn jongste zoon die niet goed kan puberen. Telkens als hij een gemene opmerking maakt, vangen zijn uiterst fijnbesnaarde tentakels mijn lichte shock op en rent hij naar me toe om mij een knuffel te geven. ‘Sorry mamaatje, ik bedoelde het niet zo’. Heerlijk, al zie ik ook wel een doemscenario opduiken van een vijftiger die nog steeds bij zijn ondertussen hoogbejaarde ouders op de zetel hangt en samen met hen naar ‘Thuis’ kijkt.
Soms zou je willen dat je de tijd wat minder snel kan laten gaan. Dit jaar bijt mijn oom de spits af als eerste bezoek voor de zomer. We lachen als we herinneringen ophalen aan onze vakanties samen. Niet in het bezit van een rijbewijs, noch een wagen waren mijn ouders aangewezen op ‘nonkel Guido’ als vaste chauffeur voor onze vakanties in Zuid-Frankrijk. Omdat de auto volgepropt werd met mensen en kinderen werden valiezen, kinderwagens, tenten en speelgoed met wat touwtjes en koordjes op het dak gebonden. Die vakanties hebben in mijn herinneringen bijna mythische proporties aangenomen en omdat ik zo jong was zijn ze tot één kortfilm met ruwe korrel versmolten.
Bij die herinneringenfilm hoort op de achtergrond het liedje ‘Bette Davis Eyes’ van Kim Carnes, vermoedelijk tijdens één van die vakanties een zomerhit. Ik maak ruzie met mijn jongste zusje want we willen allebei op mama’s schoot zitten. We krijgen elk een bil. Door het zweet plakken we aan mama en aan elkaar. Nonkel Guido draait de sproeikopjes van de wagen naar buiten en als we door de kleine Franse dorpjes rijden doet hij mensen opschrikken met een straaltje water. Grote hilariteit in de auto en mijn mama schudt van het lachen. Door haar lachtranen heen maant ze haar broer in het West-Vlaams aan om te stoppen. We krijgen een ijskoude cola in een lang flesje op het terras van de plaatselijke Bar Tabac en die spoelt onmiddellijk de wagenziekte weg. Een schroeiende zon en een wei vol paarden naast ons vakantiehuis. Een paard sterft na een slangenbeet en zal bijdragen tot mijn huidige angst voor alles wat kronkelt. We gaan naar een meer en we hangen stevig aan nonkel Guido die naar de overkant probeert te zwemmen. Ik ben bang dat ik ga verdrinken, want ik heb net daarvoor een ‘pain au chocolat’ gegeten en er is me verteld dat ‘als je eet voordat je het water in gaat, je verdrinkt’. Als ik nadien levend uit het water kom, besef ik dat niet alles wat grote mensen zeggen de waarheid is. Mijn zusje krijgt een zonnesteek. Ze is doodziek, maar ik ben jaloers dat zij op voorschrift van de dokter elke dag wat lepeltjes cola krijgt. Nog meer familie en vrienden met kinderen komen op bezoek. We mogen opblijven tot we in slaap vallen. We zitten buiten en mijn hoofd ligt op papa’s schoot. Er wordt luid gepraat en gelachen maar ik kijk naar de vallende sterren tot mijn ogen dichtvallen.
(voor de oplettende kijker: ik zit met een tutter in mijn mond op de schoot van mijn moeder)
Zoals verschenen op auparleur.be