‘Waar zijn wij in godsnaam toch mee bezig?’ verzucht ik, terwijl de vernis mijn sinussen nog meer irriteert en ik het snot aan de achterkant mijn handschoen afveeg omdat ik geen tijd heb om elke keer een zakdoek te gebruiken.
Deze week heb ik al mijn afspraken uit mijn agenda gewist en leg ik samen met Bert de laatste hand aan de renovatie van ons appartement in Marseille. De kinderen zijn na twee weken vakantie weer naar school en dus laten ze met meer tijd maar ook hun verkoudheid achter.
Het is nog pikkedonker als we doorrijden om de file voor te zijn en de nacht is nog korter geweest dan anders nu ik naast opvliegers of een hongerige Belle ook geplaagd wordt door keelpijn, snottebellen en een mooie verzameling koortsblazen.
Ik drink nog amper koffie maar omdat ik geen stokjes voor onder mijn oogleden heb, drink ik een dubbele espresso. Daar heb ik meteen spijt van want in de auto rolt er een hotflash van jewelste over mij heen en moet het raam volledig open terwijl Bert totaal verkleumd het stuur omklemt.
In Marseille werken we door tot na de avondfiles en keren dan weer huiswaarts. Onze armen hangen nog net niet op de grond en onze stijve benen slepen ons naar binnen. Maar van rust is nog geen sprake.
Brando springt ons blaffend tegemoet, die moet hoogdringend uitgelaten worden. Terwijl hij aan de leiband trekt en ik een niesbui opvang met gekruiste benen want ja: een volle blaas, niezen en premenopauze zijn een dodelijke combinatie, denderen er twee loebassen de trap af met maar één vraag: ‘wat eten we vanavond?’
‘Oh neen, weeral pasta ofwa?’ zeuren ze maar als ik hen probeer uit te leggen dat het laat is, dat wij doodop zijn en nu niet nog twee uren in keuken gaan staan, krijg ik als antwoord ‘so what, wij zitten ook een hele dag op school hoor’ en worden de deuren boven synchroon dichtgeknald.
Ik had al een paar zwarte poten op de zetel gezien maar ik besef pas ten volle dat Brando al het eten voor de katten heeft opgegeten als hij met nog maar een halve poot buiten een hele hoop stront in het midden van de weg mikt. En natuurlijk heb ik geen zakje bij. Dus ik duw met een stokje de stronthoop wat naar de kant maar zie dan vanuit mijn ooghoeken een buurman zuur naar me kijken. Ik mompel dat ik later terugkom met een zakje maar hij draait zijn hoofd verschrikt van me af. Dan daagt het me dat ik zonet een dikke laag witte zalf op mijn neus en lippen aan het smeren was voor ik mijn jas aantrok en deze waarschijnlijk niet goed insmeerde waardoor ik, in combinatie met mijn haar dat stijf van al het stof naar alle kanten priemt, er uit moet zien als een hysterische clown.
Als ik hijgend terugkom van een wandeling in super speed tempo, meldt Bert, die dingen in en uit de koffer sleept, dat het binnen stinkt naar een openbaar toilet. En dat is niet overdreven want nu ik, de kattenbak gendarme, afwezig ben hebben de grote katten vrijspel en stapelen de uitwerpselen zich in een sneltempo op. Als Belle daarin haar haspelende halve voorpootjes aan het werk zet, dan krijg je spetters tot op ooghoogte. Mochten dit bloedspatten zijn in een film, we zouden zeggen dat het overdreven is.
De oudste katten jengelen mij de oren van het lijf maar Belle ligt onder het bed en gunt me geen blik waardig. ‘Ja die is dus heel droevig en alleen als wij thuiskomen van school’ wrijft de jongste het er nog wat in. Uit de half kapotte speelgoedjes kan je afleiden dat er wel meer frustraties zijn tijdens onze lange afwezigheid. En of ze nu hun winterpels aan het verliezen zijn of haaruitval hebben van de stress, ik zou dagelijks een tapijtje kunnen vilten mocht ik dat willen.
Bert ligt snurkend in zijn werktenue op de zetel terwijl ik de belangrijkste emails en administratie probeer bij te houden. En door die aanhoudende brainfog geraken de dingen die we nog moeten aankopen voor het appartement niet eens meer op een lijstje dus moet er na het winkelen ook nog online besteld worden.
Als ik uiteindelijk naar boven kan maar me nog snel wil afspoelen blijkt er geen warm water meer te zijn want mijn tieners zijn allebei uitgebreid in bad geweest. Te moe om me daar druk over te maken strompel ik naar bed. Ik schud de kattenbrokken uit de dons en veeg het kattenzand van mijn voetzolen en bid dat ik deze nacht iets beter mag slapen.
Ik verzucht al eens dat wonen op je werk je weinig privacy biedt maar uit huis gaan werken in combinatie met een huishouden runnen en voor dieren zorgen, dat is pas echt niet evident. Aan de telefoon zeg ik tegen mijn alleenstaande vriendin met drie kinderen dat ik nog meer bewondering voor haar heb en dat het me niet verbaast dat er zoveel mensen uitvallen.
De volgende ochtend rijden we opnieuw in het pikkedonker weg terwijl ik mijn haar van stro in een dotje dwing en in het spiegeltje de donkere wallen, kapotte neus en koortsblazen camoufleer met wat fond de teint. Maar als we Marseille tegemoet rijden in haar volle ochtendgloren dan word ik weer gepakt door de schoonheid van die onstuimige stad aan de zee. En als we ons appartement betreden dan zie ik onder al het stof zo’n schoon nest verrijzen. Ik voel me intens gelukkig en bevoorrecht. En ik weet weer waarom we het doen: dit heeft niets met ‘ons pensioen’ of ‘investering’ te maken, dit is een toevluchtsoord voor Bert en mij, zonder hongerige tieners, vuile poten en kattenbakken.
Yes, ook hier opnieuw je gave om taal te laten jubelen, om knoppen om te draaien en te kiezen voor wat je het meest nodig hebt en daarmee de opeenstapelende ‘lastigheden’ van veel dagelijks overleven van antwoord te dienen. Chapeau ma belle!
mooi mooi x