“Jij hebt vier nieuwe tattoos en jij zegt mij niets?!” roep ik met schelle hoge stem terwijl ik kijk naar dikke zwarte letters die het woord ‘BAAIB’ vormen. Verschrikt zie ik nog meer spelfouten in een gedicht dat zijn hele ribbenkast bekleedt. Boos storm ik weg maar kom al snel op mijn stappen terug want ik ken mijn weg niet in deze grote stad met zoveel mensen. Met trillende stem vraag ik: “ben je misschien verliefd op iemand anders?!” En wanneer Bert “ja” stamelt word ik met een schok wakker.
Met half dichtgeknepen ogen zie ik op mijn scherm dat het nog maar 5u ’s ochtends is maar ik kronkel me om Bert heen en vertel mijn droom. Half slapend mompelt hij “gij en uw dromen toch altijd” en ook “dat is omdat je straks weer gaat reizen, kom we slapen nog wat.”
Als kind was er geen duidelijke scheidingslijn tussen mijn fantasie, dromen en de realiteit. Je dacht daar allemaal ook niet over na, je leefde gewoon in het hier en het nu. In de kleuterklas was ik een koningin die plaatsnam op een boomstronk terwijl klasgenoten in de huid van een leeuw of een beer grommend naar mij toe kwamen gekropen. Maar ik hoefde mijn hand maar op te heffen of de wilde dieren kronkelden zich luid spinnend om mijn benen heen en legden zich te slapen aan mijn voeten totdat ik ze opdroeg om iemand die me bedreigde aan te vallen.
Tegelijk fluisterde ik met de wind die me zei dat ze snel wat los zand zou doen opwaaien om een onzichtbaar gordijn te vormen. Ik keek de zon diep in de ogen die samenspande met de wolken om er even achter te verdwijnen zodat het donker werd. De bomen wuifden naar me ten teken dat ze de rangen achter mij zouden sluiten als ik op de vlucht moest slaan.
In een klein schriftje had ik de contactnummers, ik kon nog niet schrijven dus het waren allemaal tekens’ van Pipi Langkous, Superman en Merlina met haar parafix, die ik persoonlijk kon bereiken indien de nood echt hoog was. En in mijn dromen kon ik voluit praten met onze huisdieren en de boom op de speelplaats.
Niet lang daarna begon het andere kinderen op te vallen dat ik elke ochtend naar dezelfde boom liep om die te knuffelen en dat ik veel ‘tegen mezelf’ aan het praten was. “Met wie spreek je?” werd al gauw “mijn mama zegt dat mensen die tegen zichzelf praten gek zijn en naar een gekkenhuis moeten”. Ook mijn liefde voor dieren moest eraan geloven. Door de ontluikende seksualiteit van de jongens in de klas moest de ooit zo machtige koningin plaats ruimen voor de aantrekkelijke versie en volgde: “Swaantje, zullen wij samen in de vijver eendjes kweken?”
Mijn verbeeldingswereld keerde zich naar binnen maar beleefde daar in alle stilte de grootste avonturen. Ik werd een amazone op een paard die samen met mijn amazone zusters de pestkoppen op school te lijf ging. De wereld in mijn hoofd bestond uit prachtige natuur en kleine steden waar mensen vredelievend samenleefden met elkaar en met de dieren. Er was geen racisme, geen kindermishandeling, geen vervuiling en geen kernbommen. Ik ben dan ook een kind van de jaren ’80. Toch was niet alle onrecht uit de wereld. Enkele duistere krachten bundelden zich in een hoekje van die wereld en haalden af en toe uit. Maar dat hield het ook spannend voor mij en de andere amazones.
In de trein ben ik de diep in gedachten verzonken schrijfster die mijmerend om zich heen staart maar eigenlijk bekijk ik mijn medereizigers en vraag me af wie er ook zo’n extra wereld op na houdt. En waarom en hoe de mijne ooit ophield met bestaan? Was ik, net zoals in The Never Ending Story, te laat met mijn wereld te benoemen en ging deze daarom onherroepelijk verloren?
Eén ding is zeker, de grens tussen dromen en realiteit zijn nog steeds niet erg duidelijk want ik voel me nog wat knorrig omdat Bert allemaal nieuwe tattoos en een oogje op iemand anders heeft. Gelukkig kan ik de slapende amazone in mij sussen, Bert mag me dankbaar zijn.
Zoals verschenen op: auparleur.be