‘Neen, ik heb niet de hele nacht gegamed, ik heb de hele nacht geschreven’. De jongste is zonet op het middaguur de trap afgedaald en strekt zich langdurig uit. En plots zie ik het, die fonkel in zijn ogen. Ik herken de spanning die je voelt als je iets gecreëerd hebt en het voor ’t eerst aan de wereld gaat tonen. Vol trots maar ook met een zekere nervositeit want wat als iedereen jouw ei maar niets vindt? Dan sta je daar met je billen bloot!
We werken samen aan de leestekens en halen er wat herhalingen uit. Maar man, wat een verhaal! Nog niet zolang geleden vond ik schriftjes terug uit mijn jeugd en op mijn vijftiende schreef ik teksten en gedichten over onbereikbare liefdes, was ik boos op mijn ouders en dweepte met de zwaarte van het leven. ‘The unbearable lightness of being’ was mijn favoriete film en levensmotto.
Mijn zoon schrijft vanuit de ‘ik vorm’ over een migrant die in een fascistische staat terecht komt. Hoe hij na de zoveelste vernedering beslist om zich bij het rebellenleger te voegen, een aanslag pleegt maar daarbij per ongeluk een kind dood. Dat hij moet leven met dat schuldgevoel en alle trauma’s van de oorlog. Uiteindelijk belandt hij in de gevangenis en zal pas na 30 jaren terug van de vrijheid proeven, maar is dan volledig gebroken. Het verhaal eindigt met de zelf kwellende vraag waar die oorlog in godsnaam ooit voor gediend heeft.
En ik denk aan wat er allemaal door de hoofden en harten gaat van de tieners van vandaag die d.m.v. hun scherm in contact staan met de hele wereld en een niet aflatende stroom aan informatie over zich heen krijgen. Mijn jongens wisten op hun 10e al meer dan ik op mijn 18e. In vergelijking met hen was ik een naïef bloempje in mijn 10e levensjaar. Ik droeg een oversized NO TIME TOO WASTE t -shirt van Greenpeace en schreef op flinterdunne papiertjes brieven voor Amnesty International. Maar mijn leven bestond grotendeels uit: tot het schermdonker rolschaatsen en met een pirouette indruk proberen maken op de jongen wat verder in de straat en hopen dat we nog even bij de buren naar de televisie mochten kijken.
Afgelopen week vertelde ik nog aan mijn zus dat ik weiger pessimistisch door het leven te gaan. Ik zie het bijna als een rebelse act. Ik blijf geloven dat we met z’n allen evolueren en ooit, al kan dat nog heel ver weg zijn, zonder oorlogen gaan kunnen samenleven. En dat we die klimaatcrisis het hoofd gaan bieden al zal dat nog heel veel inspanningen vragen. En als het dan toch allemaal kapotgaat, dan denk ik dat het eerder de mensheid zal zijn en niet de hele planeet en dat onheil hebben wij, als respectloze parasieten, dan over onszelf uitgeroepen. Maar dat apocalyptisch scenario laat ik zelden toe. Ik weiger de hoop te verliezen, voor mezelf maar vooral voor de generaties die na ons komen.
Daar denk ik nu allemaal aan terwijl we door het Franse landschap rijden op weg naar mijn petekind, prinses Billie, om haar 10e levensjaar te vieren. De grijze wolken en mistflarden weerspiegelen mijn mijmeringen maar Billie is mijn bundel zonnestralen aan het eind van deze lange rit.
Billie die niet zo lang geleden geschminkt als de mooiste watermeloen van ‘t land mee ging betogen in Brussel tegen zoveel leed en onrechtvaardigheid. En dat geeft mij hoop. Hopelijk kan zij dingen in beweging krijgen die bij ons muurvast zaten. En hoop dat is alles, niets zo erg als wanhoop of hopeloosheid. Blote billen zijn er niets tegen.
Zoals verschenen op: auparleur.be